zondag 18 mei 2014

Werkstuk 3 boeken Willem Fredrik Hermans

Werkstuk 3 boeken Willem Fredrik Hermans
Paulien van den Berg 4GE1

Inhoud
1. Voorwoord
2. Biografische gegevens
3. Centrale thematiek
4. Boek 1: Het behouden huis (1952)
5. Boek 2: Nooit meer slapen (1966)
6. Boek 3: De God Denkbaar Denkbaar de God (1956)
7. Balansverslag
8. Conclusie


1. Voorwoord
Toen ik mijn auteur voor dit werkstuk uitzocht, was ik op zoek naar een schrijver met ten minste drie boeken in de literatuurlijst van de tweede fase van 2013-2014 die mij aanspraken. Ik had op internet opgezocht waar verschillende boeken van verschillende schrijver over gingen en kwam langs enkele schrijvers die enkele boeken hadden waarvan de onderwerpen mij aanspraken. Willem Fredrik Hendrik stond niet heel hoog op dat lijstje, maar mijn lokale bibliotheek had boeken van Willem Fredrik Hermans te leen en toen had ik besloten zijn boeken op zijn minst te proberen.

Willem Fredrik Hermans staat bekend als één van de belangrijkste naoorlogse Nederlandse auteurs, dus ik hoop te weten te komen waarom hij deze titel heeft verworven. Ik ben ook benieuwd naar een duidelijke eigen stijl en thematiek. Door drie boeken van Hermans te lezen hoop ik een goede indruk van zijn oeuvre te krijgen.



2. Biografische gegevens
Willem Frederik Hermans werd op 1 september 1921 in Amsterdam geboren als zoon van een onderwijzer. Zijn moeder had voor haar huwelijk eveneens in het onderwijs gewerkt. Zijn drie jaar oudere zus zou zelfmoord plegen toen in 1940 de oorlog uitbrak.

De jonge Willem Frederik Hermans ging naar het Barlaeus-gymnasium in de hoofdstad en begon in september 1940 aan een studie sociografie aan de Universiteit van Amsterdam. Na een jaar stapte hij over op fysische geografie. In deze richting haalde hij in 1943 zijn kandidaatsexamen. Verder studeren was nadien niet meer mogelijk zonder de door de Duitsers verlangde loyaliteitsverklaring te tekenen. Als gevolg hiervan kon Hermans pas na de oorlog verder studeren en duurde het tot 1950 voor hij zijn opleiding zou beëindigen. In 1955 promoveerde hij nog op een proefschrift gewijd aan een bodemonderzoek in Luxemburg.

In 1958 werd Hermans benoemd tot lector in de fysische geografie aan de Universiteit van Groningen. De verhoudingen met zijn collega's aldaar raakten in de loop der jaren zo verstoord dat hij in 1973 zijn functie opgaf en naar Parijs vertrok. Het rumoer rond dit conflict leidde zelfs tot discussie in de Tweede Kamer. De roman 'Onder professoren' (1975) is een venijnige aanval op het universitaire milieu dat hij in Groningen leerde kennen.

Het rumoer rond zijn vertrek uit Groningen was bepaald niet de enige rel rond de schrijver Hermans. In 1952 moest hij zich voor de rechter verantwoorden voor een als 'anti-katholiek' gekenschetste passage in 'Ik heb altijd gelijk' en in de jaren zestig voerde hij processen tegen zijn uitgever Van Oorschot die zijn boeken herdrukte zonder de correcties aan te brengen die Hermans wenste. In 1986 nam het gemeentebestuur van Amsterdam het principebesluit een fototentoonstelling van Hermans te sluiten omdat de schrijver, vanwege een bezoek aan Zuid-Afrika in 1983, op de zwarte lijst van de Verenigde Naties stond. Tot sluiting van de reeds bijna afgelopen tentoonstelling kwam het niet, maar Hermans was sindsdien in de hoofdstad ongewenst persoon. In 1993 werd de vrede tussen het gemeentebestuur en de schrijver weer getekend, toen hij als auteur van het Boekenweekgeschenk naar Amsterdam kwam. Voor commotie zorgde Hermans ook door het weigeren van enkele literaire prijzen (waaronder de P.C. Hooft-prijs in 1971). Weigeringen die voortkwamen uit zijn afkeer van de officiële vertegenwoordigers van de Nederlandse literatuur.

In 1990 werd een tentoonstelling rond zijn leven en werk in Vlissingen geopend met een gesprek tussen Hermans en Hella S. Haasse. De tentoonstelling trok nadien drie jaar langs openbare bibliotheken.

Na jarenlang woonachtig te zijn geweest in Parijs, vestigde Hermans zich begin jaren negentig in Etterbeek bij Brussel. Op 27 april 1995 overleed hij in een ziekenhuis in Utrecht.

In 1999 werd in Den Haag een Willem Frederik Hermans-instituut opgericht dat onder andere de opdracht heeft verstrekt tot het schrijven van een biografie van de auteur. De in 1999 verschenen biografie van Hans van Straten kwam tot stand zonder medewerking van de erven Hermans en kreeg veel kritiek. In januari 2000 werd op het trottoir voor de schouwburg in Leeuwarden een tegel met een gedicht van Hermans onthuld. In Amsterdam vond in hetzelfde jaar een meerdaags Hermans-festival plaats.

Onder de titel 'Het grote medelijden' verscheen in 2002 een verzamelbundel met Hermans' novellen. Tien jaar na zijn dood, in 2005, werd Hermans op grote schaal herdacht met onder andere een speciale website, een symposium, een televisiedocumentaire en enkele bijzondere publicaties, waaronder het eerste deel van zijn Volledige Werken .

In 2012 werd de klassieke roman 'De donkere kamer van Damocles' uitverkoren als actieboek voor de campagne 'Nederland Leest', waardoor het boek opnieuw bij een grote lezersgroep onder de aandacht werd gebracht. Dat leidde ook tot nieuwe publicaties over Hermans en zijn werk.

In 2013 ontstond er enige commotie in literair Nederland omtrent de typemachines die Hermans tijdens zijn leven had verzameld. In totaal ging het om ongeveer 160 typemachines die waren ondergebracht bij museum Scryption. In 2011 ging dit museum failliet en raakten de typemachines 'verweesd'. De Stichting Onterfd Goed schreef begin 2013 een wedstrijd uit om culturele instellingen de kans te bieden deze collectie typemachines voor 7.500 euro te verwerven. Diverse culturele instellingen schreven bestemmingsplannen, waarvan er 3 op een shortlist kwamen. Nadat alle stemmen geteld waren bleek een Gentse boekhandel (Limerick) de meeste stemmen te hebben gekregen. Het feit dat deze collectie Nederland zou verlaten leidde tot verhitte discussies.


3. Centrale thematiek
Willem Frederik Hermans begon serieus met schrijven tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de jaren direct na de oorlog publiceerde hij veel in uiteenlopende literaire tijdschriften en verschenen ook (wanneer we de in eigen beheer uitgegeven dichtbundel 'Kussen door een rag van woorden' (1944) buiten beschouwing laten) zijn eerste boeken. Daartoe behoorden ook vier detectives die hij schreef onder het pseudoniem Fjodor Klondyke. Deze zeldzame boekjes gelden nu als ware collectors items.

Van 1946 tot 1948 was Hermans redacteur van het literair tijdschrift 'Criterium'. Hij beëindigde zijn medewerking toen het blad - zonder dat hij op de hoogte was - werd opgenomen in het tijdschrift 'Libertinage'. Nadien was hij nog twee korte perioden (in 1950 en in 1963/1964) redacteur van 'Podium'.

Hermans behoort, met Mulisch, Reve en Wolkers, tot de groten uit de naoorlogse Nederlandse literatuur. Hij maakte vooral naam als schrijver van een aantal klassieke grote romans waarin de onkenbaarheid van de werkelijkheid, de ontoereikendheid van taal (ook in communicatie tussen mensen) een van de belangrijkste motieven vormt.

'Van dat, waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen.' Zo eindigt - in de Nederlandse vertaling van Hermans - de 'Tractatus logico-philosophicus' (1921) van de filosoof Ludwig Wittgenstein. Geen gemakkelijke opgave, want met name via de taal meent de mens vorm en inhoud te kunnen geven aan en zodoende greep te kunnen krijgen op de werkelijkheid die hij om zich heen ervaart.

Die werkelijkheid is echter zo veelomvattend, complex en veranderlijk, dat voor een adequate weergave ervan de taal een oneindig aantal woorden zou moeten tellen die bovendien binnen één ondeelbaar ogenblik van betekenis zouden moeten veranderen. In die optiek is de taal een uiterst gebrekkig instrument dat de mens hooguit de illusie geeft als zou er in de werkelijkheid een orde, een zinvolle samenhang zijn. 'Er is in onze talen,' aldus Hermans, 'maar één werkelijk woord: chaos.'

In Hermans' visie berust de zinvolle samenhang die de mens in de werkelijkheid meent te ontwaren, op toeval, vergissingen en gebrek aan feitenkennis. De mens sluit de ogen voor de chaos en denkt in een orde die in hoge mate wordt ingegeven door mythische voorstellingen. Nog erger wordt het als groepen mensen mythische voorstellingen delen en elkaar vinden in een ideologie, een geloof, een filosofie of een politieke overtuiging. Volgens Hermans zijn miljoenen mensen in oorlogen omgebracht uit naam van dergelijke mythen. Hermans ziet als taak van de schrijver, zo laat hij in 'Het sadistische universum' (1964) merken, het bestrijden van die mythen, van wat de massa denkt en het aan het licht brengen van wat de massa niet durft te denken.

Een geheel andere functie dan in het dagelijks leven, in ethiek of ideologie, heeft de taal in de exacte wetenschappen. De logische volgorde waarin de wetenschap de verschijnselen rangschikt, berust op stringente, eenduidige afspraken. De geldigheid van die ordening moet de wetenschap bovendien staven met bewijzen. Een romanschrijver heeft met een wetenschapper gemeen dat ook hij, al worden er van hem geen bewijzen verwacht, een strikte ordening aanbrengt in zijn materiaal. In die zin is het schrijven van romans 'wetenschap bedrijven zonder bewijs'.

De schrijver van wat Hermans 'de klassieke roman' noemt, trekt daaruit de uiterste consequenties: elk detail, hoe klein ook, moet een functie hebben in het grote geheel. Er valt, om een inmiddels spreekwoordelijk beeld van Hermans te gebruiken, geen mus van het dak zonder dat zulks van invloed is op de loop van het verhaal. Maar ook dan kan de schrijver slechts de chaos tonen. Het logisch ordeningsprincipe dat in de wetmatig geordende roman van kracht is, kan met geen mogelijkheid iets anders zijn dan het toeval dat over het menselijk leven beslist.

In een aantal van zijn essays schrijft Hermans zijn denkbeelden direct uit, in zijn romans krijgen ze gestalte in de handelingen, de gedragingen, de gesprekken en de gedachten van de personages. Vaak zijn die personages eerder personificaties dan mensen van vlees en bloed. Sommigen van hen staan buiten de wereld, anderen zijn aanvankelijk wel hecht verankerd in de traditie. Zij geloven in de zinvolheid van het bestaan en stellen zich een taak of achten het hun plicht een hun opgelegde taak te vervullen. Hen wacht echter een tocht door een wereld waarin, in Hermans' eigen woorden, de arme brave wees ten slotte niet het buitenechtelijke kind blijkt van een miljonairsdochter en waarin de betoverde prinsen altijd betoverd blijven. Deze tocht, gesteld dat zij die overleven, laat hen eenzaam, gedesillusioneerd en ontluisterd achter.

Alfred Issendorf, de jonge student geologie uit 'Nooit meer slapen' (1966) is zo'n arme zwoeger. Op basis van een wilde hypothese van zijn promotor sjouwt hij door Lapland op zoek naar meteorieten, maar het enige dat hij tijdens zijn expeditie op het spoor komt, is de menselijke staat van afhankelijkheid en onvrijheid in een van alle zinvolheid gespeende wereld die 'er op een afstand uitziet of hij eigenlijk geheel met ijs bedekt hoort te zijn'. Op de top van een berg, omgeven door mist, dringt dit besef in alle hevigheid tot hem door, maar nauwelijks begonnen aan de afdaling glijdt het alweer van hem af. Leven met een dergelijk inzicht is niet mogelijk. De mens is een wezen dat verdoofd moet worden en verblind. Het falen van Alfred houdt ook het failliet in van de wetenschap, hier vertegenwoordigd door karikaturen van geleerden. Ook in 'Onder professoren' en 'Uit talloos veel miljoenen' hekelde Hermans de manier waarop de wetenschap wordt beoefend en parodieerde hij het universitaire milieu.

De kracht van 'Nooit meer slapen' en van Hermans' beste werk in het algemeen, is dat het boek zich op meerdere niveaus laat lezen: als spannend, realistisch verhaal, als ideeënroman en in het geval van 'Nooit meer slapen' ook als een psycho-analytische case-study van een jongeman die zich tracht te bevrijden van de druk van zijn overleden vader en van de relatie tot zijn moeder.

Een andere klassieke roman van Hermans, 'De donkere kamer van Damocles' (1958), vertoont eveneens een drieledige gelaagdheid: een spannende roman over het verzet, een psychologische roman over dubbelgangers en identiteit en een ideeënroman over de onmogelijkheid de wereld te kennen en te verklaren. De tijd van oorlog en bezetting waarin een aantal vaste waarden op de helling komt te staan, leent zich bij uitstek tot uitbeelding van Hermans' wereldbeeld. Ook romans als 'De tranen der acacia's' (1949) en 'Herinneringen van een engelbewaarder' (1971) en novellen als 'Het behouden huis' (1952), 'De zegelring' (1984) en 'In de mist van het schimmenrijk' (boekenweekgeschenk 1993) spelen tijdens de oorlog.

Naast zijn realistische romans heeft Hermans regelmatig werken gepubliceerd die in wezen dezelfde thematiek omvatten, maar een sterker surrealistische component vertonen. Een aantal verhalen in de bundel 'Moedwil en misverstand' (1948), 'Paranoia' (1953) en 'Een landingspoging op Newfoundland' (1957) en de romans 'De God Denkbaar Denkbaar de God' (1956) en 'Het evangelie van O. Dapper Dapper' (1973) zijn daarvan uitgesproken voorbeelden.

Een mengvorm van realisme en surrealisme biedt de roman 'Een heilige van de horlogerie' (1987), een parabel op het menselijk bestaan in relatie tot het verschijnsel tijd. Een klokkenmaker, afgestudeerd filosoof, zorgt met grote toewijding voor het opwinden en precies gelijk laten lopen van 1473 klokken, verdeeld over 297 kamers in een oud paleis. Maar desillusie, ontluistering en misschien zelfs het eind der tijden liggen op de loer.

Eenzelfde mengeling van realisme (inclusief talrijke satirische toespelingen op de maatschappelijke actualiteit) en surrealisme is te herkennen in de korte roman 'Ruisend gruis' die in 1995 kort na de dood van de schrijver werd gepubliceerd. Een oud-professor in de mineralogie boort een gat in de muur van het huis dat hij juist gekocht heeft en raakt bedolven onder een straal gruis. Zijn dochter wordt overwoekerd door een zogenaamde handplant die in het ziekenhuis de vorm van het woord 'HELP' aanneemt.

Hermans vestigde zijn naam met 'De donkere kamer van Damocles' en zag zijn boeken nadien in grote oplagen gedrukt en herdrukt. Zoals het een groot schrijver betaamt, was Hermans echter ook een omstreden figuur. Zelf schuwde hij de polemiek nooit en trad hij via bijdragen in kranten en tijdschriften regelmatig in discussie met opponenten. Zo was hij onder andere betrokken bij soms venijnige confrontaties met betrekking tot de Nederlandse taal en leven en werk van de schrijver Multatuli. Diverse keren is het voorgekomen dat hij zijn medewerking aan een blad stopzette omdat hij zich door de redactie onheus bejegend voelde. Ophef ontstond ook enkele keren vanwege illegale uitgaven van Hermans' werk. Zo werd de uitgever van de 'WFH-verzamelkrant' een jaar na het overlijden van de schrijver juridisch aangepakt omdat hij onder de titel 'Sterfboek' een bundel met nog niet eerder gepubliceerde brieven, gedichten, collages en tekeningen had uitgebracht. In 1999 verscheen overigens, in een bibliofiele uitgave van 125 exemplaren, een 'achtdubbelnummer' van de WFH-verzamelkrant , getiteld 'Sterfboek 2 : een verzameling artikelen over Willem Frederik Hermans'.

Vooral in de jaren vijftig voerden recensenten, bij alle waardering voor het vakmanschap, regelmatig bezwaren aan tegen de levensvisie die uit Hermans' werk sprak. Ook het werk dat vanaf de jaren tachtig verscheen, kreeg een kritisch onthaal. Alleen al uit de enorme hoeveelheid artikelen en boeken over het werk van Hermans blijkt echter het belang van zijn oeuvre voor de Nederlandse literatuur.

Daarnaast worden diverse boeken van Hermans verfilmd. Na 'Als twee druppels water' (gebaseerd op 'De Donkere Kamer van Damocles') in 1963 en 'De Elektriseermachine van Wimshurst' (een verhaal uit 'Een wonderkind of een total loss') in 1977 wordt in 2013 bekend dat 'Nooit meer slapen' als Engelstalige film uitgebracht zal worden onder de titel 'Beyond Sleep'. Boudewijn Koole (bekend van 'Kauwboy') zal de regie op zich nemen.





4. Boek 1: Het behouden huis (1952)
Korte samenvatting
Tijdens de tweede wereldoorlog vecht de verteller, een Nederlander, aan het Oostfront in een groep partisanen tegen de Duitsers. De partisanengroep verovert een stadje op de Duitsers, dat geheel verlaten is. Daar installeert de verteller zich behaaglijk in een prachtig leegstaand huis. Dezelfde dag nog wordt het stadje door de Duitsers heroverd. De verteller, die voorgeeft de eigenaar van het huis te zijn, krijgt inkwartiering van Duitse militairen onder commando van een kolonel. Hij heeft van de Duitsers weinig last en bovendien verwijdert de oorlog zich geleidelijk van het stadje. Er komt onverwachts een man opdagen, die beweert de eigenaar van het huis te zijn. Hij is vergezeld van zijn vrouw. De verteller, die zijn gerieflijk bestaan bedreigd ziet, brengt hen allebei om het leven. In een kamer van het huis, die eerst gesloten was, treft de verteller een stokoude, totaal dove man aan, die bezig is de vissen in zijn aquaria te verzorgen. Hij sluit de grijsaard op om te voorkomen dat hij tegen hem getuigt. De Russen en partizanen veroveren opnieuw het stadje. De verteller trekt zijn partisanenuniform weer aan en neemt de Duitse kolonel gevangen. Hij brengt de grijsaard wat brood en koffie en vertelt hem dat het getij is gekeerd. Dan sluit hij zich bij de binnentrekkende partizanen aan. De partizanen dringen het huis binnen en vernielen alles. De Duitse kolonel wordt gemarteld en gedood. Er heerst volledige chaos. Alle aquaria worden kapot geslagen en de grijsaard wordt opgehangen. De verteller neemt de huiseigenaar zijn twee fototoestellen en gouden polshorloge af. Terwijl hij met de partizanen wegmarcheert, gooit hij een handgranaat in het huis. Hij voelt dat hij heel populair zal worden. Omkijkend naar het huis, komt het hem voor alsof het aldoor komedie heeft gespeeld

Analyse
Thematiek
Oorlog/ chaos
Het hele verhaal speelt zich af tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat is eigenlijk de reden waarom de ik-figuur zich in het behouden huis terugtrekt, om de Tweede Wereldoorlog te vergeten en zich te onttrekken van de chaos. Het is een plaats om even het ‘soldaat-zijn’ van zich af te schudden. Toen zijn plaats in het huis bedreigd werd toen de eigenaar en zijn vrouw thuiskwamen, vermoordde hij hen om ‘zijn veilige plekje’ veilig te stellen. De chaos keerde terug als de partisanen terugkomen.

Eenzaamheid
De ik-figuur is het hele boek eenzaam, hoewel hij niet de hele tijd alleen is. In het begin is hij in gezelschap van andere verzetsstrijders, maar aangezien hij niet met de kan praten omdat ze elkaar niet verstaan, is hij toch eenzaam. Het behouden huis is uitgestorven op de oude vissenman na (die hij pas later opmerkt). Hij neemt later een kat in huis  waardoor hij iets minder eenzaam wordt. De oorspronkelijke bewoners moet hij doden, omdat hij anders ontmaskerd kan worden.


Werkelijkheid/schijn
De hoofdpersoon weet soms niet wat echt is en wat niet. Er is een regel waarin de hoofdpersoon zegt dat de oorlog nooit werkelijk heeft plaatsgevonden.


Personages
·         Ik-figuur
Over de ik-figuur wordt niet veel duidelijkheid geschept, er wordt verteld dat hij een man is, Nederlandse verzetsstrijder die, nadat hij is ontsnapt uit een Duitse gevangenis, tuchthuis en concentratiekamp, uit de trein is gesprongen, is doorgelopen naar het Oosten en zich heeft aangesloten bij verzetsstrijders uit andere landen waar hij niet mee kan praten. Hij komt verward over en probeert de chaos te vluchten door in een luxueus huis in een verlaten stadje in te trekken. Zijn naam en leeftijd worden niet vermeld.
·         Yesero
Yesero is een medeverzetsstrijder uit Spanje, waar de ik-figuur een beetje mee kan praten.
·         De vijandige Duitse kolonel (blz 100)
De Duitse kolonel is beleefd, in tegenstelling tot de partisanen en verontschuldigd zich ook tegenover het gedrag van zijn eigen soldaten. Hij vertelt de ik-figuur (van wie hij op dat moment denkt dat hij de eigenaar is van het huis) dat hij zich elke ochtend schoor, ook tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij wordt uiteindelijk opgehangen door de partisanen.
·         De 96-jarige vissenman
De oude vissenman verbleef in een kamer vol aquaria met tropische vissen in het mooie huis toen de ik-figuur hem aantrof.

Titelverklaring + uitleg motto
Het huis waarin de ik-figuur intrekt is voor hem een soort toevluchtsoord. Het is in goede staat als hij het voor het eerst tegenkomt en in de tijd dat hij in het huis is, probeert hij de oorlog en chaos te vergeten.
Er is geen motto.

Structuur
Het is simpel geschreven en vrij kort. Alle gebeurtenissen worden op chronologische volgorde in de verleden tijd verteld.

Tijd
Het verhaal speelt zich af tijden de Tweede Wereldoorlog en wordt in de verleden tijd chronologisch verteld.

Ruimte
De ik-figuur vecht eerst aan het oostfront in een groep partisanen tegen de Duitsers en later trek hij in ‘Het behouden huis’, een luxueus leegstaand huis in een verlaten stadje. Later wordt het huis totaal vernield en sluit de ik-figuur zich weer aan bij de partisanen.

Perspectief
Het is geschreven in het ik-perspectief.

Situering in totale werk auteur
Het behouden huis wordt door velen beschouwd als Willem Fredrik Hermans beste werk. Er wordt gezegd dat hoewel het verhaal eenvoudig lijkt, er achter die eenvoud veel complexiteit en diepere lagen schuilgaan. Er zijn hierdoor veel interpretaties van Het behouden huis geschreven.


Situering werk in historisch perspectief (literaire stroming)
Het behouden huis is een novelle. Een novelle wordt omschreven als een kort prozaverhaal; de omvang zit ergens tussen de roman en het korte verhaal. Het behouden huis is ongeveer tachtig bladzijden lang.

Leesbeleving
Het was simpel om te lezen, ik was zo door die tachtig bladzijden heen. Ik vond het geen prettig verhaal om te lezen. Het is natuurlijk oorlog, dus daarom zijn er zoveel gruwelijkheden, maar dit boek bevatte een soort geweld waar ik het liefst zo ver mogelijk vandaan blijf. Waarschijnlijk was het de intentie van de auteur om zo’n grof verhaal te schrijven en heeft het te maken met de diepere lagen in het boek, hoewel dat gegeven mijn mening ten opzicht van het boek niet verandert. Het was een negatief, ruw en deprimerend boek. Ik wil hier graag aan toevoegen dat voor mij deze eigenschappen een boek niet meteen niet interessant maken voor mij om te lezen, maar in dit geval voel ik het zo wel.

Ook vond ik de meeste personages niet boeiend. Je komt vrijwel niks over ze te weten en uiteindelijk moorden en vernielen ze allemaal of zijn ze diegenen die worden vermoord.

Uiteindelijk is het Het behouden huis niet zoals ik had verwacht. Omdat het zo geprezen is en bekend staat als Willen Fredrik Hendriks bekendste werk, had ik verwacht dat ik het met een stuk meer plezier zou lezen. Het tegengestelde is gebeurd. Dit verhaal zal me zeker niet bijblijven als één waarvan ik heb genoten.


Recensie 1
Bron: NRC Handelsblad
Publicatiedatum: 26-07-1952
Recensent
Recensietitel: De illusie van het huis
Taal: Nederlands

DE NOVELLE Het behouden huis van Willem Frederik Hermans die in de Ultimatumreeks is verschenen van De Bezige Bij, is karakteristiek voor een visie op de wereld als een chaotische en vooral zinloze verblijfplaats, waarmee men het tot een tijdelijk accoord tracht te brengen om een algehele ondergang althans uit te stellen. Een sombere visie, die de innerlijke problematiek van de auteur lijkt te weerspiegelen en die overigens ook, zoals ander werk van Hermans, niet vrij is van een zeker behagen in het schokkende; deze laatste eigenschap is intussen even onthullend voor de driftige energie van deze jonge schrijver, zijn levenslust zou men bijna zeggen, als voor de angsten waardoor hij, als typisch kind van zijn tijd waarschijnlijk, wordt geplaagd. Deze achtergrond moge de zin van deze novelle bepalen - het verhaal op zichzelf is ook van een vreemde bekoring. Het speelt ergens in Oost-Duitsland in oorlogstijd. Partisanen bestrijden de terugtrekkende Duitsers. Door middel van de verteller van het verhaal, een Hollander die zonder veel overtuiging aan de kant van de partisanen staat, wordt uitnemend de verwarde sfeer opgeorpen van het slagveld en een belegerd dorp. Op doordringende wijze wordt gesuggereerd dat de strijd eigenlijk al lang voorbij alle leuzen en idealen is; alle betrokkenen en in het bijzonder de "ik" gaat het uitsluitend om eigen zelfbeghoud, rust, bevrijding van de chaos, die de verteller in zijn overwegingen naderbij wenst door te hopen op een bijzondere staat van gevoelloosheid, onaandoenlijkheid, als enige kans om het leven te kunnen blijven verdragen. De verteller vindt zijn beschermend fort tegen het leven voor een korte periode in een herenhuis, dat op onverklaarbare wijze onbeschadigd is gebleven. Het is een weelderig ingericht huis, de bewoners zijn juist vertrokken. De Hollander klemt zich er aan vast als een laatste citadel, een laatste houvast. Hij weet zich zelfs staande te houden wanneer de Duitsers het dorp heroveren. Elk vast punt in zijn leven concentreert zich op het huis, dat echter na de terugkomst van de partisanen tijdens een liederlijke orgie barbaars bij de chaos wordt ingelijfd. Wanneer de verteller ten slotte verder trekt met de partisanen, de overal heersende wanorde tegemoet, begrijpt hij dat hij zich met een illusie heeft tevreden gesteld. Hij kijkt om naar het huis: "ik zag armzalig dood riet in bossen naar beneden hangen uit de gebroken plafonds die de hemel hadden voorgesteld. Ik keek het huis diep in de doodzieke keel. Het was of het ook aldoor comedie had gespeeld en zich nu pas liet zien zoals het in werkelijkheid altijd was geweest: een hol, tochtig brok steen, inwendig vol afbraak en vuiligheid." Ook de laatste citadel van de bourgeoisie blijkt van binnen al lang te zijn aangetast; de verborgen chaos is nu alleen naar buiten gekeerd. De wereld is overal ontluisterd. Wat men op deze visie zal willen afdingen, aan de beklemmende sfeer van deze geslaagde novelle van meer dan gewoon belang zal men zich niet gemakkelijk kunnen onttrekken.

Recensie 2
Bron: De Twentsche Courant Tubantia
Publicatiedatum: 16-08-1952
Recensent: W.L.M.E. van Leeuwen
Recensietitel: Het behouden huis : een "verloren post" : meesterlijke symboliek in novelle-vorm door Willem Frederik Hermans
Taal: Nederlands

Alleen wanneer een verhaal, een roman, een gedicht meer betekent dan er in woorden geschreven staat, heeft het recht op de titel "kunstwerk", "literatuur" - al de rest is amusementslectuur van meer of minder onbenullige aard, die na eenmaal lezen (en hoe lezen!) terzijde gelegd wordt en vergeten. Al dit vergankelijke drukwerk tezamen rekende Lodewijk van Deyssel terecht tot de kunstnijverheid, en de vele personen die zich bezig houden met het leveren van deze meer of minder aardige verhaaltjes, die "in de wereld waar men zich verveelt" gelezen worden wanneer men niet weet hoe men zich anders moet bezighouden, al die juist door het gemiddelde publiek het best gekende schrijvers en schrijfsters hebben eigenlijk sociaal-cultureel geen hogere waarde dan alle andere fabrikanten van gezelschapsspelen: zij hebben immers niets te zeggen omdat zij geen persoonlijkheid zijn - een pleonasme trouwens. Geldt hetzelfde trouwens niet voor al die vervaardigers van gezellige schilderijtjes, schlagers, doddige woninkjes en salonbeeldjes? Want hebben dit soort makers eigenlijk meer met kunst te maken dan de kunstemakers? Alleen wanneer een werk door de door een sterke persoonlijke idee gedreven verbeelding wordt geschapen en het dus de waarde van een symbool krijgt, verheft het zich op dat niveau waar de bewust levende mens toch eigenlijk alleen maar ademen kan. Maar een verhaal of roman van symbolische betekenis te scheppen is tenslotte (als iedere "creatie") wel allereerst een kwestie van de bevruchtende idee, maar daarna (en dat "duurt" veel langer) een kwestie van denkkracht, arbeid, vakbekwaamheid, kortom van toewijding. De essentiële eis aan een symbolisch litterair werk te stellen is, dat nergens de bedoeling van de auteur op directe wijze wordt uitgesproken. De lezer moet, het verhaal lezende, in de waan verkeren blijven alleen maar een boeiende geschiedenis te lezen, doch half bewust wordt hem meer en meer een soort opwindende onrust; en wanneer hij het boek sluit pas dringt nadrukkelijk tot hem door, dat hem iets bijzonders is overkomen, dat hij een verheldering heeft ondergaan en hem aangaande het leven iets is geopenbaard. Dan eerst zal hij in zichzelf mompelen: "Wat een boek!" Dit nu is volkomen gelukt aan de jonge auteur W. F. Hermans in zijn in de fraaie keurserie, de "Ultimatum"-reeks, bij de uitgeverij "De Bezige Bij" verschenen novelle "Het behouden huis". Van deze thans 30-jarige auteur besprak ik onlangs de geruchtmakende roman "ik heb altijd gelijk" (1951). Eerder schreef hij de romans "Conserve" (1947), "De Tranen der Acacia's" (1946-1950), de novellenbundel "Moedwil en Misverstand" (1948) en verzen, verzameld in "Horror Coeli" (1946) en "Hypnodrome" (1947). Zijn schrijftalent was voldoende bekend en erkend. Maar in "Het behouden huis" gaf hij toch wel zijn tot heden beste werk. De grote deugd van deze novelle, zuiver als de kunst van het schrijven gezien, is de soberheid en de snelheid der schriftuur. Met weinige woorden weet Hermans telkens weer een onuitwisbaar beeld van de verschillende situaties op te roepen. Maar de grote, beklemmende waarde verkrijgt dit verhaal door de onder alle gebeurtenissen voelbaar gemaakte idee: de grote Europese oorlogen van de laatste halve eeuw zijn tenslotte gebleken te zijn een zinloze afgrijselijke worsteling om een cultuur te verdedigen, die er in wezen al niet meer is: het uiteindelijk met moeite "Behouden Huis" bleek een waan - het is immers een innerlijk voze "Verloren Post".... Nergens echter in dit verhaal wordt van deze sombere, uitermate afmattende idee - die overigens stellig helaas een zeer diepe en onafwijsbare waarheid bevat - ook maar één moment gerept. Hermans vertelt schijnbaar een "gewoon verhaal": Ergens in Oost-Duitsland bestrijden partisanen de terugtrekkende Duitsers. De "Ik" in de novelle, een Hollander (uit Duitse gevangenschap naar het Oosten gevlucht), heeft zich bij die partisamen aangesloten en komt in een veroverd dor terecht in een toevallig "behouden thuis", waarvan de bewoners gevlucht zijn, terwijl alleen een oud, ietwat kinds man, zijn zeldzame collectie vissen in een aquariumkamer is blijven verzorgen. Hij, en de (later teruggekeerde) Duitse officier, die zich altijd, heel de oorlog door, eerst 's morgens keurig schoor, zijn (natuurlijk) de symbolen van de West-Europese cultuur - maar men bedenkt dat pas achteraf, terwijl toch anderzijds de dwingende verbeeldingskracht van de auteur voorkomt, dat wij deze groteske situaties lachwekkend gaan vinden - in tegendeel: een weemoedige sfeer, de West-Europese "ondergangssfeer" spint ons in gedurende de lectuur. Tot ook de partisanen, de "bevrijders", de "verdedigers van de cultuur" terugkomen - maar het "behouden huis" "herkennen" zij niet en in een liederlijke roes, een barbaarse vernielzucht gaan huis, vissen, oude zonderling en officier met zelftucht (maar.... ongeschoren nu) ten onder.. Een sombere visie? Inderdaad. Maar laat ons allereerst constateren: een visie tenminste. Een idee. Een geheel nieuwe idee? Natuurlijk niet. Wie heeft ooit een nieuw idee gehad? Wellicht vijf of tien groten der aarde, dichters soms en dan dus de "wetgevers der wereld" volgens Shelley. Maar in elk geval: een met volle overtuiging aangehangen en een diep doordachte idee - en, wat als litteratuur gezien de hoofdzaak is: een volkomen in beeld gebrachte idee. Stel er Croiset's "Het Petitionement" tegenover, en U heeft twee sprekende - voorbeelden van hoe het wel en hoe het niet moet: bij Hermans dwingt het verhaal ons de idee op, ongemerkt maar onweerstaanbaar; bij Croiset staat de auteur voortdurend tussen ons en de gebeurtenissen en doceert maar voort, onuitstaanbaar. Een sombere idee? Maar alleen al het feit dat deze auteur in deze voortreffelijke novelle u letterlijk (door zijn... "letteren") dwingt U te bezinnen op de alles beheersende vraag wat er nu eigenlijk over is van die onvergetelijke West-Europese cultuur en wat de overzeese verdedigers daarvan nu waarlijk zelf bezitten en begrijpen - dit feit alleen al stempelt dit kleine boek tot een werk van het hoge niveau waarop wij behoorden te leven.



5. Boek 2: Nooit meer slapen (1966)
Korte samenvatting
Alfred neemt deel aan een expeditie van jonge Noorse geologen naar Finnmark, in het noorden van Noorwegen. Hij hoopt een meteorietsteen te vinden als tastbaar bewijs voor een hypothese van de hoogleraar bij wie hij op dat onderwerp wil promoveren. Zo wil hij naam maken in de wetenschap, wat zijn vader niet gelukt is. Die is verongelukt bij een expeditie van biologen. Alfred slaagt er eerst niet in de luchtfoto's die hij voor zijn onderzoek nodig heeft te bemachtigen. Door gebrek aan training en slaap, vanwege de vele muggen, wordt de tocht een marteling voor hem. Als hij de luchtfoto's eenmaal heeft, staat er niets op wat de theorie van zijn hoogleraar kan bevestigen. Hij vindt ook geen meteorietsteen. Bovendien verdwaalt hij en raakt zijn vriend Arne kwijt. Later vindt hij hem terug, gedood door de val van een rots. Thuisgekomen, krijgt hij van zijn moeder een troostprijs: een paar manchetknopen, gemaakt van een meteorietsteentje.

Analyse
Thematiek
Op het eerste gezicht is Nooit meer slapen een verslag van een mislukte expeditie. Bij W.F. Hermans is een verhaal echter nooit zomaar een verhaal. Hij gebruikt zijn verhalend proza namelijk om zijn ideeën over het menselijk bestaan uit te dragen. Om deze onderliggende laag te kunnen ontdekken, moet de lezer wel de denkbeelden kennen die Hermans heeft over de mens en de wereld waarin hij leeft. Zijn visie daarover is nauw verwant aan het nihilisme, een leer die ontkent dat het mogelijk is om via allerlei systemen waarheden te ontdekken over de werkelijkheid. Ook volgens het wereldbeeld van Hermans valt er niets met zekerheid te zeggen over het leven. De wereld is een chaos en wat daarin met een mens gebeurt, is té ingewikkeld en dubbelzinnig om er greep op te krijgen. Er bestaat niet zoiets als 'de' werkelijkheid of 'de' waarheid. Omdat het vrijwel onmogelijk is om met deze gedachte te leven, bedenkt de mens zijn eigen werkelijkheid. Hij legt verbanden die er niet zijn en probeert orde aan te brengen in de chaos. Om zekerheden in zijn bestaan te vinden, zoekt hij in godsdiensten en ideologieën aansluiting bij anderen. Het mensbeeld dat Hermans heeft, sluit bij deze opvatting aan. Doordat ieder mens aan zijn eigen beeld van de werkelijkheid vasthoudt, kan het haast niet anders of het contact tussen mensen stuit op misverstanden, onbegrip, meningsverschillen, wantrouwen en (moedwillig) bedrog. De mens zit als het ware in zijn eigen 'donkere kamer' opgesloten. Hij is niet in staat zichzelf echt te kennen, laat staan de ander. Dat de wereld niet in zijn geheel in oorlog is en niet iedereen ruzie met elkaar heeft, is te danken aan wetten en regels die met elkaar zijn afgesproken. Maar ook daaraan houdt de mens zich lang niet altijd, vooral niet als dat in zijn eigen voordeel is.



Nooit meer slapen is eveneens een ideeënroman, waarin de ideeën verpakt zijn in een verhaal aan de oppervlakte. De thematiek moet dus niet gezocht worden in de expeditie op zich, maar in de poging van de natuurwetenschap om via onderzoek zekerheden en waarheden over de wereld te ontdekken. Het thema laat zien dat ook het natuurwetenschappelijk onderzoek door allerlei onzekere omstandigheden vaak niet tot het gewenste resultaat (of de gewenste waarheden) leidt. Professor Nummedal geeft een nogal hoogdravende definitie van de functie van de (natuur)wetenschap: 'Wetenschap is de titanische poging van het menselijk intellect zich uit zijn kosmische isolement te verlossen door te begrijpen' (p. 11). Alfred en Arne, die allebei graag iets willen ontdekken, kennen echter ook de opvatting van de filosoof Wittgenstein: 'De feiten horen alle alleen maar tot de opgave, niet tot de oplossing. Het mystieke is niet hoe de wereld is, maar dat zij is' (p. 185). Daarmee wordt eigenlijk de eerste definitie weer onderuitgehaald. Qvigstad is ook niet optimistisch over de toekomst van de wetenschap. Volgens hem is met de uitvinding van de computer het einde van de wetenschap aangebroken en wordt de wetenschap zoiets als sport (p. 170).



Het zijn vooral menselijke factoren die de expeditie doen mislukken. Deze factoren zijn de motieven die het verhaal dragen. Zo is er de rivaliteit die er tussen de hoogleraren bestaat. Nummedal heeft een publicatie uitgegeven waarin hij de gaten in het ijs als doodijsgaten interpreteert. Omdat Sibbelee na vijftig jaar het tegendeel wil bewijzen, noemt Nummedal hem een eigenwijze student (p. 8) en maakt hij zijn theorie over de gaten in het ijs belachelijk tijdens colleges (p. 87). Nederlandse wetenschappers zijn volgens Nummedal niet meer dan 'kruideniers' (p. 11).

Het is dan ook geen wonder dat Alfred vol wantrouwen tegen beide hoogleraren aankijkt (p. 162, 165) en meent dat hij het slachtoffer is van hun vijandschap (p. 161/168). Naarmate de tocht vordert en de kans op een ontdekking kleiner wordt, begint Alfred ook zijn reisgenoten te wantrouwen (p. 170/196). Opvallend is ook hoe vaak er misverstanden tussen mensen bestaan.



Als leidmotieven doen allerlei meet- en registratie-instrumenten dienst. Het zijn voorwerpen die de wetenschappers gebruiken om greep op de werkelijkheid te krijgen: luchtfoto's, camera, kompas, meetlint, horloge. Geheel volgens het thema blijken deze hulpmiddelen onbruikbaar of gaan ze kapot.


Personages
'De portier is een invalide' is een van de bekendste beginzinnen uit de Nederlandse literatuur. Hoeveel kans van slagen heeft een expeditie wanneer deze start met een blinde geleerde en een blinde portier? Op deze manier moet ook tegen de overige personages aangekeken worden. Welke 'handicap' hebben de wetenschappers waardoor de expeditie mislukt? Alfred mist in de eerste plaats de juiste motivatie voor het onderzoek. Het beroep van geoloog is niet zijn eigen keuze. Hij laat zich leiden door een Oedipus-complex. Door zijn vader te overtreffen wil hij de wens van zijn moeder vervullen: 'Mijn moeder heeft mij opgevoed in het denkbeeld dat ik de carrière die hij niet heeft af kunnen maken, moet voltooien' (p. 86). Deze druk ligt zo zwaar op Alfreds schouders, dat tijdens de zware tocht de gedachte naar boven komt aan Aeneas die met zijn vader op zijn rug van Troje naar Rome liep (p. 114). Ook het doel van het onderzoek is niet Alfreds eigen keuze: hij moet een hypothese van zijn leraar bevestigen. Alfred ziet de wetenschap niet als doel, maar als middel om beroemd te worden. Tenslotte is Alfred op allerlei gebied ongeschikt voor het beroep van geoloog: 'Werkelijk, goed beschouwd ben ik niet rijk gezegend met eigenschappen die mij te pas komen in de geologie. Vergeetachtig; in staat zelfs de weg kwijt te raken die ik goed ken; onsportief; slecht geoefend; onleesbaar schrijvend; houterig tekenend' (p. 186). Van de drie stadia in de geschiedenis van de mens die hij onderscheidt (p. 32/33), gaat hij dus over van het tweede naar het derde stadium.

Arne is het type van de wetenschapper die van zijn vak houdt. Hij is een scherp waarnemer, die goed kan vastleggen wat hij ontdekt. Hij deelt de mening van Alfred niet dat men door iets opzienbarends te ontdekken, beroemd zal worden. Toch laat ook hij zich leiden door een waanidee: door zich meer te ontzeggen dan de anderen, hoopt hij een ontdekking te doen. Hij wil daarbij op geen enkele wijze afhankelijk zijn van zijn rijke vader (p. 136). Hoewel hij lichamelijk goed op de tocht is voorbereid, wordt juist zijn slechte uitrusting hem noodlottig: omdat zijn zolen versleten zijn, valt hij van een rots. Zijn werk blijft onvoltooid omdat het in handen komt van een blinde.

Nummedal en Sibbelee staan beide niet objectief tegenover de wetenschap. Ze zijn uit op het handhaven van hun eigen reputatie en voelen zich niet verantwoordelijk voor hun leerlingen. Ze laten zich leiden door chauvinisme en vertegenwoordigen niet het vertrouwde beeld van de wetenschapper.

Qvigstad is het type van de overmoedige onderzoeker. Hij gaat recht op zijn doel af en hakt in het wilde weg op de natuur in: 'Ik sla moeder aarde een tand uit!' (p. 102). Zijn medewerker Mikkelsen is een makkelijk prooi in discussies over de schepping van de aarde.

Brandel is een hele sportieve wetenschapper. Toch maakt hij voor het zware werk gebruik van anderen. Hij lijkt daarvoor te moeten boeten door met bevroren voeten thuis te komen.


Titelverklaring + uitleg motto
De titel Nooit meer slapen komt één keer letterlijk in de roman voor. Wanneer Alfred Arne dood op de grond ziet liggen denkt hij: 'Maar dit is geen slapen. Dit is nooit meer slapen' (p. 218). Met de laatste drie woorden doelt Alfred op de dood, waarbij alle leven ophoudt. Omdat Alfred en Arne niet gelovig zijn, is er ook geen sprake van in vrede rusten.

Daarnaast verwijst de titel naar het tijdstip waarop de expeditie plaatsvindt, nl. de midzomernacht. In die periode is er nauwelijks of geen verschil tussen dag en nacht, waardoor Alfred niet kan slapen: 'Nacht in nacht uit niet slapen... (...) Ik moet slapen, maar hoe? Slapen als het buiten voortdurend lichter wordt...' (p.125).


De roman heeft geen motto.

Structuur/ Tijd/ Ruimte/ Perspectief
Nooit meer slapen is een reisverhaal in de ik-vorm. Het perspectief ligt uitsluitend bij de hoofdpersoon, de 25-jarige geoloog Alfred Issendorf. In een sobere, nuchtere stijl en in de onvoltooid tegenwoordige tijd doet hij verslag van zijn waarnemingen en zijn persoonlijke ervaringen gedurende een expeditie van geologen. Hij maakt een leerproces door, waardoor zijn reisverslag ook het karakter krijgt van een Bildungsroman.


Situering in totale werk auteur
Evenals Osewoudt, de hoofdpersoon van Hermans' roman De donkere kamer van Damokles (zie 1958), is Alfred een jonge man die vergeefs tracht zichzelf te bewijzen. Zijn ontdekking van de zinloosheid van het menselijk handelen en van zijn volstrekte eenzaamheid in een ondoorgrondelijke wereld sluit aan bij de levensvisie van het existentialisme. Hermans zelf was gepromoveerd op een onderwerp uit de fysische geografie. Hij heeft destijds veldwerk gedaan als fysisch geograaf.



Situering werk in historisch perspectief (literaire stroming)
Nooit meer slapen is een roman. Een roman wordt omschreven als een prozaverhaal dat meestal langer is dan een novelle en een kort verhaal. Een roman speelt zich af in een duidelijk tijdruimtelijk achtergrond. Bij een roman gaat het meer om de personages dan om de achterliggende ideeën. Gebeurtenissen zijn een middel om personages te beschrijven

Leesbeleving
Ik vond het verhaal erg droog geschreven en zeer langdradig. Het verhaal heeft een langzaam tempo en ik ervoer het eerste stuk (het proberen van de hoofdpersoon om de luchtfoto’s te bemachtigen) als nutteloos lang uitgerekt. Ik had het gevoel dat in het verhaal zelf niet veel gebeurd (alle handelingen voelen als ‘filler’) en de focus vooral lag op de gedachtes en ideeën van de hoofdpersoon (en soms ook van andere personages) die heel het verhaal door tussen handelingen voorkwamen. Een goed voorbeeld staat op bladzijde 149:

Mikkelsen komt op ons af en met z’n drieën lopen wij naar de tenten terug. Mikelsen neemt de tak met de vis van Qvigstad over en zegt:
- Het is geen wonder dat de stichters van grote godsdiensten meestal vissers zijn geweest.
- Hoe dat zo? vraag ik, om vriendelijk tegen Mikkelsen te zijn.
- Van alles wat er op de wereld gebeurd, is het leven onder het wateroppervlak het meest onzichtbaar voor de mens. De waterwereld is het minst de onze. Daarom is de waterwereld machtigste symbool van hiernamaals. Hemel wordt weerspiegeld in het water. Van alle mensen is visserman degene die het meest vertrouwd is met de wereld van water. Hij halen er nooit geziene wezens uit naar boven, hij dalen erin af als hij schipbreuk leiden. Daarom zijn alle grote profeten altijd vissers.
- En ze verzuipen! zegt Qvigstad. Zou heel intelligent opgemerkt, als jij geschiedenis had geschreven.

Ik denk dat de reputatie van dit boek als ‘meesterwerk’ vooral aan deze passages zijn te wijden. Hoewel ik sommige van die ideeën interessant vind, komen deze toevoegingen (hoe later in het boek hoe meer het er worden) vervelend op mij over, omdat het de enige interessant stukjes zijn die dwars door een plot worden geschreven dat vrij weinig om het lijf heeft. Dit versterkt het gevoel dat datgene dat er echt gebeurd er alleen maar is, omdat het een roman moest worden en een roman moet een verhaal hebben en niet uit alleen maar losse ideeën en gedachten mag bestaan. Het interessante uit de ideeën versterken het contrast tussen soms gedachtenopwekkende ideeën en het magere plot.

Een kleiner minpuntje, wat misschien minder belangrijk is, is dat er in het boek geen gebruik van aanhalingstekens wordt gemaakt. Dat irriteert me vooral bij dialogen, zoals bij het fragment hierboven.

Voor mij is dit boek geen meesterwerk, zoals vele critici het noemen. Eerlijk gezegd heeft Nooit meer slapen mij teleurgesteld. Het zal me waarschijnlijk ook niet bijblijven, want ik vond het verhaal, de schrijfstijl en personages verre van memorabel.

Recensie 1
Bron: Het Belang van Limburg
Publicatiedatum: 03-02-1970
Recensent: G. Wulms
Recensietitel: Nooit meer slapen : een reuze-roman
Taal: Nederlands

Deze reusachtig goede roman handelt over de Nederlandse student Alfred Issendorf die in Noorwegen op zoek gaat naar gegevens voor een proefschrift. Samen met hem reizen Noorse studenten: Arne, Mikkelsen en Qvigstad. Hun tocht door barre vlakten, waar de zon nooit ondergaat en alles dus bijzonder HELDER wordt, is voor de Nederlander erg zwaar.

Mikkelsen en Qvigstad trekken er alleen van door, terwijl Arne bij Alfred blijft. Na een ruzie over de te volgen richting verlaat Alfred Arne, ziet in dat hij het niet halen zal, keert terug en vindt Arne... dood, van een rots gestuikt. Onverrichterzake begint hij gans de tocht terug, alleen, maar eindelijk zelfstandig.

Zo'n samenvatting is moordend voor een goed werk. Maar anderzijds kan zij er de nieuwsgierige lezer wellicht toe aanzetten eens naar het boek te reiken op een af andere boekenplank.

Naast prachtige natuurbeschrijvingen en een pijnlijk suggereren van fysisch leed en ontberingen, stoot de auteur nu en dan eens wat dieper door: "Op een dag heeft hij (God) een aantal ingewikkelde problemen bedacht, als een schoolmeester. Het totaal van deze problemen was de kosmos. In deze kosmos plaatste hij een wezen, mens genaamd dat van niets wist. Vervolgens gaat god achter zijn lessenaartje zitten kijken wat de leerlingen ervan terechtbrengen. Nou! Ze prakkiseren er niet over hun huiswerk te maken!" (p. 129). Alhoewel dit een vrij oppervlakkige en luchthartige aanpak van de metafysische problemen doet veronderstellen, zit er een boel somber pessimisme in. Hermans noemt de mens "der ewig Betrogene des Universums" en hij geeft op andere plaatsen nog uiting aan zijn ontgoocheling: "Van groot tot klein, allemaal eindigen we als bedrieger" (p. 141) en "Zoals de iguanodons te gronde gegaan zijn aan hun grootte, zo zal de menselijke soort eenmaal uitsterven aan het besef van zijn overbodigheid". (p. 169).

Uit heel dit symbolisch zeer sterk geladen boek spreekt een medelijdend pessimisme, een besef van eigen kleinheid en machteloosheid, van menselijke eenzaamheid waaruit enkel de liefde even bevrijden kan. Men leze er de ontmoeting met het Noorse meisje op na, wanneer Alfred op de weg terug is. Teer en mooi. Over de symboliek van ''t boek schreef Weverbergh een soms (te?) vergezochte studie in ''66: "Puzzelen met W. F. Hermans". Weverbergh sleurt er een boel mythologie en Freudiaanse spekulaties bij om te zeggen dat Alfred de adolescent is die loskomt van zijn Oedipoes-kompleks. Dat zal dan wel. Maar je kan het boek ook lezen als een gewoon verhaal, er naderhand een algemene interpretatie van zoeken (Alfred gaat, door de moeilijkheden heen, zichzelf tegemoet) en er dan tenslotte tussen de regels in lezen dat de mensen te weinig kritisch leven, te weinig bewust van de eigen onmacht. Zo zouden ze er dan wellicht toe kunnen komen minder wantrouwig tegenover mekaar te staan, mekaar meer écht te helpen...

Het bijzonder knap beschreven landschap intrigeert de lezer misschien. Zo is het interessant te weten dat de haast 50-jarige Hermans lector is in de ...fysische geografie te Groningen. Een van de hoofdmomenten uit zijn schrijversloopbaan is het in ''58 gepubliceerde "De duistere kamer van Damocles" waar het beklemmende alleen-zijn haast voelbaar beschreven wordt. Tegens is Hermans een gevreesd polimist die zonder schroom of voorbehoud de eigentijdse letteren op de korrel neemt, en grimmig afrekent met de literatorengilde.

Over grimmigheid gesproken: toevallig verzeilde op mijn tafel "Salut en Merei" van Gerard Walschap (Ontwikkeling, 1955). Naast een aantal bladzijden van een verdacht-militant antiklerikalisme die lang achterhaald zijn, staan er toch ideeën in die nog gelden, n.l. daar waar hij opkomt voor een meer maatschappij-gericht onderwijs, daar waar hij ijvert voor meer naastenliefde onder de mensen. Voor meer genegenheid. Aan de T.V. (30-1-1970, BRT) sprak de Franse filosoof Raymond Aron over gelijkwaardige problemen: het onderwijs MOET hervormd worden, zei hij, maar niet door een gewelddadige revolutie die geen steen op de andere laat staan. De hervormingen moeten geleidelijk komen, in een sfeer van onderling overleg vol vertrouwen. Het onderwijs moet de mensen voorbereiden op een maatschappij waarin veel beroepen vervelend zijn, en hun de kans geven om in een bredere ruimte te leven, en zichzelf te rehabiliteren, als het ware, in een tot kreativiteit leidende vrije tijd die werkelijke VRIJE tijd zou zijn. Nu zijn, gelukkig, vele mensen bezig daar iets aan trachten te doen. Maar zij werken te geïzoleerd. Er is nog te weinig koördinatie en samenwerking.

Recensie 2
Bron”De Telegraaf
Publicatiedatum: 01-04-1966
Recensent: Ab Visser
Recensietitel: W.F. Hermans : een veredelde padvinder
Taal: Nederlands

DE nieuwe roman van W. F. Hermans "Nooit meer slapen", die op 11 febr. "besproken" werd op het tweede televisienet, is amper uit of de recensenten werpen zich er aanstonds als hongerige wolven bovenop. Maar misschien kan men beter spreken van hongerige lammeren, die zich door de televisiestunt hebben laten intimideren. Toegegeven, Hermans is een belangrijk schrijver, maar die zijn er meer in ons land, zonder dat ze als zodanig opvallen. Een auteur moet nu eenmaal met de genade (de ongenade is nog beter) meewerken om belangrijk te blijven. Dat is Hermans steeds gelukt en het vertroebelt de objectieve kijk op zijn werk.

"Nooit meer slapen" een reisverslag
"Nooit meer slapen" (Bezige Bij, Amsterdam) is een avonturenroman. Ik weet dat dit in Nederlandse literaire oren denigrerend klinkt, maar dat is niet mijn schuld. Een Schotse schrijver als Hammond Innes is ook een schrijver van voortreffelijke, evocatieve avonturenromans, waarin de natuurelementen een grote rol spelen, precies als in Hermans'' nieuwe roman en toch rekent men hem overzee nauwelijks tot de literaire elite. Waarmee gezegd wil wezen, dat er gradaties van belangrijkheid zijn en wanneer we het Europese peil als norm nemen (en Hermans vraagt daarom sedert hij beweerde "In de geest al lang geëmigreerd te zijn") dan kan ik Hermans niet veel hoger schatten dan Hammond Innes.

EXTREEM
Is "Nooit meer slapen" dan geen goede roman? Zeker is hij dat, vooral naar het einde toe, maar het verhaal heeft onmiskenbaar iets van een glorified jongensboek met didactische inslag en hoe extreem Nederlands is deze tendens! Men kan hier zelfs spreken van een veredelde padvindersroman.
Het is het "reisverslag" van de 25-jarige geoloog Alfred, die op aanraden van zijn hoogleraar Sibbelee naar Finnmark, in het hoge noorden van Noorwegen wordt gestuurd, om te bewijzen dat de z.g. "doodijsgaten" die daar gevonden worden, in werkelijkheid wel eens meteoorkraters kunnen zijn. Wanneer het Alfred zou gelukken, dat bewijs te leveren, is hij beroemd en daarmee "wreekt" hij dan tevens de mislukte carrière van zijn vader, die als onbekend gebleven botanicus tijdens een expeditie om het leven kwam.
De tocht begint al aanstonds onder een kwaad gesternte, want professor Nummedal in Oslo, die nog iets te verrekenen heeft met zijn Nederlandse collega Sibbelee, stuurt Alfred van het kastje naar de muur, wanneer deze om luchtfoto''s van Finnmark vraagt Alfred zet toch door en reist naar het noorden, waar hij eerst zijn vriend Arne ontmoet en iets later nog twee Noren.
Nu volgt een tocht door het barre land van de Middernachtzon, waarbij de leden van de kleine expeditie aan allerlei ontberingen blootstaan. Door de nimmer dalende zon wordt het slapen bemoeilijkt. Grote zwermen bloeddorstige muggen kwellen de expeditieleden en de geest onderling is ook niet zo best. Op een dag zijn twee van de leden (met de noorderzon) verdwenen en Alfred en Arne gaan samen verder op zoek. Arne sterft en er worden geen meteorieten gevonden. De tocht is voor niets geweest.

BEKLEMMEND
De speurtocht door het land der Lappen is verreweg het boeiendste deel van het boek en Hermans weet een beklemmend en plastisch beeld van een dergelijke expeditie op te roepen. Maar het is moeilijker in Alfred als vijfentwintigjarige student te geloven. Voortdurend ventileert Hermans zijn eigen wetenswaardigheden en filosofietjes door de mond van Alfred. Hij haalt er zelfs zijn vereerde filosoof Wittgenstein bij.
Het slot is enigszins verkitscht. Wanneer Alfred bijna weer in de bewoonde wereld terug is, hoort hij een daverende explosie. Niemand weet de oorzaak hiervan. Kan het een ingeslagen meteoriet zijn? Deze ironie, die de mislukking van de tocht moet illustreren, is te evident om dramatisch te kunnen zijn.
De korte ontmoeting met de freule Amerikaanse in Oslo is ook te opgelegd pandoer en als Alfred, tenslotte weer in Amsterdam teruggekeerd, van zijn moeder een paar manchetknopen krijgt, ingelegd met meteorietstenen, lijkt dit weer helemaal op het happy end van een jongensboek.
Ondanks mijn bezwaren is deze roman, alleen reeds om zijn tocht door Finnmark, toch wel belangrijk en boeiend. De wel wat trage aanloop daarheen de goedkope anticlimax van het slot nemen we dan maar op de koop toe.





6. Boek 3: De God Denkbaar Denkbaar de God (1956)
Korte samenvatting
Denkbaar, op zoek naar geheimen die misschien in handen zijn van de diplomaat, verliest door een vliegtuigongeluk zijn eigen documenten. Hij springt uit het raam van zijn kantoor, maar komt niet om, springt nogmaals en … zijn godswording begint. Hij wordt ondanks veel tegenwerking steeds machtiger en krijgt een voortdurend groeiende aanhang: politiecommissaris Kassaar, die hem zijn levensgeschiedenis vertelt, Monique Santiago, Mirabella Blom, de agent Lausig, de zoetermeerse visser O. Dapper Dapper en vele anderen. Denkbaar krijgt vooral macht door de tatoeëring van een politievrouw. Als hij god geworden is, breidt hij zijn heerschappij nog verder uit. Maar een nieuwe god, Afschuwelijke Baby, verschijnt en Denkbaar moet de strijd tegen hem aanbinden. Verlaten door al zijn aanhangers lijdt hij tenslotte de nederlaag en verdwijnt.

Analyse
Er waren geen goede, duidelijke analyses te vinden van De God Denkbaar Denkbaar de God, alleen maar heel uitgebreidere of verslagen die het boek gebruikten als inspiratie voor een schoolproject. Het feit dat ik alleen maar een heel uitgebreide analyse heb kunnen vinden, is simpel te verklaren: je kunt Denkbaar maar lastig analyseren als geheel, omdat alles vrij los van elkaar staat. Daarom heb ik geen analyse ingevoegd. Mijn leesbeleving heb ik wel geschreven.

Leesbeleving
Dit is echt een boek waar je op de eerste pagina wordt gedropt in een verhaal waar je niks van weet. Op de achterkant van het boek stond niet waar het over gaat en in de flap staat de omschrijving: ‘Speels-experimenteel relaas van de zoektocht van een god naar zijn goddelijkheid.’ Ik had geen idee wat ik kon verwachten van dit boek.

Na afloop ben ik erachter gekomen dat het inderdaad een zeer experimenteel boek is. Het heeft geen duidelijke verhaallijn en de focus ligt meer op andere aspecten. Denkbaar is op zoek naar geheime papieren en dat is wel zo’n beetje alles wat je te weten komt in het eerste deel van het boek. Je weet eigenlijk niet precies wie of zelfs wat Denkbaar is. Er is duidelijk gemaakt dat hij een god is en ik zou denken dat hij in ieder geval er menselijk uitziet. In het verhaal wordt duidelijk dat hij menselijke dingen kan als lopen, praten, wenen, schrijven, zien, mediteren en dergelijke, maar hij kan bijvoorbeeld ook zweven. Er wordt nooit duidelijke gemaakt waar Denkbaar woont, hoe hij eruit ziet of hoe hij bepaalde dingen doet, een voorbeeld:

Maar op hoeveel vragen Denkbaar het antwoord ook gaf, de geheimen had hij nog steeds niet in zijn bezit en hij ging op zijn stoel zitten, een kromme stoel met een kromme rug en hij mediteerde drie dagen lang. Toen beëindigde hij zijn meditatie, daalde af, ging in de grond, rees op bij La Muette.

Er wordt vrijwel niks uitgelegd over hoe hij mediteert. Je weet dat hij het zittend doet, maar dat is het. Het raarste van dit stuk vind ik echter dat hij afdaalde, de grond in ging en oprees bij La Muette. Hoe ging hij in hemelsnaam in de grond? Graaft Denkbaar gangen als een mol? Is het zachte, modderige grond en zwemt hij als het ware door de grond? Of gaat hij gewoon met de metro? Je krijgt niks te weten en de absurdste dingen worden nonchalant en droog verteld, alsof het allemaal doodnormaal is.

Ik weet wel dat dit vreemde de bedoeling is, voor mij werkt het niet. Het voelt als een lange trein vol met willekeurige gebeurtenissen en filosofische uitschieters die zo saai, zakelijk en droog zijn verteld dat ik er geen greintje emotie, medeleven of enthousiasme voelde bij het lezen van dit boek.

Hoewel ongeveer 98% van de gebeurtenissen  willekeurig en vrij ongerelateerd lijken, zijn er een paar personages naast Denkbaar die steeds terugkomen in het boek, zoals politiecommissaris Kassaar, Monique Santiago, Mirabella Blom, de agent Lausig, en O. Dapper Dapper. Ook over hen kom je niet veel te weten. Ze worden niet uitgebreid. In de meeste boeken kom je meer te weten over personages via dialogen, maar in dit boek zijn de dialogen zoals de gebeurtenissen, vreemd en willekeurig, dus daar krijg je ook niet veel informatie uit.

Later in het boek moet Denkbaar de strijd aangaan met een andere god, Afschuwelijke Baby. Hij verliest en dan stopt het verhaal. Er zat geen opbouw voor een einde in, maar dat viel te verwachten nadat een boek zonder enige vorm van opbouw of structuur. Je weet ook niet hoe het met Afschuwelijke Baby of de rest van de wereld vergaat.

Kortom, De god Denkbaar Denkbaar de god is misschien een uniek boek, maar het droge surrealistische en opvallend saaie ongeregelde spraken mij totaal niet aan.


Recensie 1
Bron: De Groene Amsterdammer
Publicatiedatum: 13-06-2008
Recensent: Graa Boomsma
Recensietitel: Iedereen moet eraan geloven
Taal: Nederlands

De minst bekende en begrepen maar meest verguisde roman van Willem Frederik Hermans, De God Denkbaar Denkbaar de God (1956), zit in het pas verschenen Volledige werken 2 ingeklemd tussen het beruchte Ik heb altijd gelijk (1951) en twee melodrama's. Hermans zelf noemde zijn afgekraakte boek 'de eerste consequent surrealistische roman' in Nederland, wetend dat het surrealisme in Nederland nooit echt wortel had geschoten. Bordewijks fantastische vertellingen, Belcampo's oeuvre, Vestdijks De kelner en de levenden en Mörings Dis zijn boeiende incidenten in het traditiegetrouwe, antimodernistische Hollandse proza. Liever het realisme van de vierkante millimeter dan het onbegrensde surrealisme.

Veel oppervlakkige Hermans-lezers zagen De God Denkbaar Denkbaar de God als een grappige, speelse en vrijblijvende uitzondering binnen zijn literaire werk. Maar wie verhalenbundels als Paranoia en Moedwil en misverstand kent, weet dat het surreële en freudiaans-dromerige vast onderdeel van zijn literaire wereld uitmaakt. Zelf vond hij het zijn ernstigste en beste boek, met een novelleachtige verteltechniek, 'zonder details, er wordt zelfs niet in beschreven of de hoofdpersoon blond, zwart of helemaal geen haar heeft'.

Hij heeft wel een naam, Denkbaar, en hij groeit uit tot een dubieuze God, die uiteindelijk toch sterft. Hoewel hij vanaf de eerste zin in het bezit is van de 'stukken van overtuiging', ontbreken hem de essentiële geheime papieren die alles onthullend zijn. De God Denkbaar Denkbaar de God beschrijft de woedende en wonderbaarlijke queeste over, boven en in de aarde naar die geheimen. 'Niet bang zijn dat is juist het geheim!' roept Denkbaar uit, vlak nadat hij voor de tweede keer uit een hoog raam is gesprongen en welhaast ongedeerd op de grond is terechtgekomen. Menselijk, al te menselijk, is Hermans' God, die zich niet buiten het bestaande ophoudt (anders zou hij alle geheimen kennen) en gebonden blijft aan de aarde. Hij graaft diep en zweeft hoog en vermomt zich zo nu en dan, maar ondanks het bewegen van hemel en aarde weet hij de ultieme geheimen niet te pakken te krijgen. Het helpt niet echt dat hij bij zijn hopeloze zoektocht (denk aan Alfred Issendorf in Nooit meer slapen, op zoek naar een meteoriet, en aan Osewoudt in De donkere kamer van Damokles, op zoek naar Dorbeck) wordt bijgestaan door fantastische personages als professor Suleika Aramiris, Dr. Mirabella Bom (de esthetica die als Nijhoff alle woorden kan loszingen van hun betekenissen), spinoziste Monique Santiago, de ultrageheim agent met zustercomplex Kassaar of de cherubijn O. Dapper Dapper uit Volendam. Vroeg of laat overheersen de 'klaagzangen voor de weerloze kleine bedrogenen' in Hermans' bedrieglijke universum vol blinden, doofstommen en andere gehandicapten. Bovendien wordt Denkbaar dwarsgezeten door vijanden, zoals de nieuwe generatie van Afschuwelijke Baby en door de verrader O. Dapper Dapper, die als een Lou de Palingboer voor zichzelf begint (lees Het evangelie van O. Dapper Dapper, 1973).

Denkbaars zoektocht is in wezen een vrije val. Hij eindigt waar hij begint, in de aarde. Zijn tocht blijkt een cirkelgang, zoals de titel van de roman in een kringetje ronddraait. Ook zijn drie 'weningen' om al het levende in de geschiedenis dat zomaar, zonder spoor en stilzwijgend is verdwenen, baten niet. Zijn talisman, een stukje stenen stengel van een boomvaren dat hij gebruikt om papieren te stempelen en dat hij aan het slot van de vertelling tijdens een hoestbui uitspuugt, biedt geen soelaas. Geen enkel geheim wordt ontsluierd, hoewel Denkbaar een paar keer mensen uit de dood weet op te wekken (in taal kan 'alles' gebeuren). Wel lopen concentratiekampen vol en katapulteren martelwerktuigen mensen de lucht en de dood in. De God Denkbaar Denkbaar de God is een anti-utopische roman, een ontmaskering van welk denkstelsel ook dat vooruitgang propageert. Om het bijbels en tegelijkertijd aards te formuleren: wij zijn stof en we zullen tot stof wederkeren.

Stilistisch is De God Denkbaar Denkbaar de God een vrolijk taalspel met ernstige ondertoon. De litanie, de bijbelse woordkeus, de freudiaanse metaforen, de knipoog naar Joyce' formidabele nachtboek Finnegans Wake, een zin die vijf bladzijden lang doorwoekert, de woordspelingen en de opsommingen; dat alles is geen literair randverschijnsel, maar deel van het thema: spitten in de taal om te kunnen ontdekken of er nog communicatie kan bestaan.

Alles draait om het problematische woord 'denkbaar', dat Hermans in Het sadistische universum met zijn lievelingsfilosoof Wittgenstein in verband brengt. Welk taalgebruik is zinrijk? Wittgensteins Tractatus logico-philosophicus (1921) eindigde met de beroemde zin: 'Waarvan men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.' Taaluitingen voor Wittgenstein zijn woorden die functioneren in zogenoemde taalspelen. Maar in de dagelijkse omgangstaal hebben die taalspelen een korter leven dan bijvoorbeeld de spelen met wiskundige symbolen. Filosofie is een bezigheid, geen natuurwetenschap met ware stellingen. 'De zin van de wereld, en onder wereld verstaat hij alles wat het geval is, alles wat gebeurt zoals het gebeurt, moet buiten de wereld liggen, want als zij in de wereld lag, zou zij geen zin meer hebben.' Denkbaar in De God Denkbaar Denkbaar de God is uiteindelijk geen God, omdat hij niet buiten het bestaande valt en dus het geheim, dat wil zeggen de zin van het bestaan, niet vindt. De logische noodzakelijkheid maakt een (taal)spel mogelijk, namelijk weten dat iets niet tegelijk bevestiging en ontkenning kan zijn. 'Alles wat niet logisch is, dat wil zeggen niet in een spel past, is daarom voor Wittgenstein onuitsprekelijk, niet denkbaar.' (Het sadistische universum). Denkbaar kan niet én God én mens zijn. Hij is sterfelijk, dus mens. Hij is niet hemel (religie), maar aarde (materie). Hij verdwijnt dan ook in Moeder Aarde, die splijt en scheurt, een 'hemelhoge afgrond' laat zien en hem weer in haar opneemt. Wat schrijft Hermans in Het sadistische universum? In de taal openen zich voortdurend afgronden. In de roman bevindt Denkbaar zich aan het slot van zijn zinloze queeste 'bijna aan het middelpunt van de aarde en hemelhoog was de wand over de rand waarvan zich het huis met de hoge ramen boog'. In het profiel van die steilte zitten alle geologische lagen verborgen.
Taal en aarde versmelten in De God Denkbaar Denkbaar de God. Die roman heeft niets te maken met religieuze thema's. Hermans schreef een zeer aardse vertelling, waarin machines van allerlei aard (martelwerktuigen, koffiezetapparaten, werkbanken voor de klusser, tatoeëerinstrumenten) zich soms tegen de mens keren. De woorden die Denkbaar op zeker moment spreekt zijn van brons, gietstaal en doleriet. 'Zij waren verankerd in sokkels van overeenkomstige sterkte, waarvan de voetstukken zo diep de bodem in gedreven waren, dat zij de diepe lagen bereikt hadden waar de aardkorst taaivloeibaar is en zodoende waren de voetstukken van Denkbaars woorden tot een geheel versmolten met het innerlijk van onze planeet.' En die planeet stelt Hermans in zijn roman voor als een mens met spieren, en in Het sadistische universum (in het korte 'Achter borden Verboden Toegang') als een onbewoonbare steen of een meteoriet. De aarde is voor de fysisch-geograaf Hermans een volmaakte troostmachine van steen die onverschillig blijft voor welke menselijke inspanning ook. De mens schraapt, graaft en bikt in groeven om bouwmateriaal voor zijn bestaan te verzamelen. 'Soms kan ik om die afgronden heenlopen zonder iets te doen, bedenkend hoe de mens met waanzinnige krachtsinspanning kruimeltjes afknaagt van de enorme meteoor waar hij reddeloos aan gebonden is, waarop hij door het heelal giert als een drenkeling op een vlot...' Denkbaars aardse einde is vergelijkbaar met dat van dochter Lievstro van mineraloog Fahrenkrog in Hermans' laatste roman Ruisend gruis (1995): 'van top tot teen bedekt met een pantser van elkaar verdringende, elkaar geen ruimte gunnende steenharde handplanten'.

De pen van de schrijver die zin zoekt in zijn zinnen, breekt, net als een tatoeëernaald, af op 'het graniet van de geschiedenis' (De God Denkbaar Denkbaar de God). En als het geen pen is, dan een schrijfmachine. Een ook een fototoestel (Hermans was graag als een camera ter wereld gekomen) werpt geen verhelderend licht op onze existentie.

Een interessante recente bijdrage aan de Hermans-receptie die indirect iets zegt over De God Denkbaar Denkbaar de God komt van Klaas van Berkel, hoogleraar geschiedenis van na de Middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit Groningen (!). Zijn analyse van de rol van techniek en machines in het werk van Hermans is te vinden in het WHF-nummer van De Gids (2005). Hij betrekt bij zijn leesonderzoek een ander boek van Hermans dat nauwelijks wordt gelezen: Erosie (1960), een fysisch-geografische studie naar erosieverschijnselen op aarde. Erosie vergelijkt Van Berkel, in navolging van mijnwerkerszoon en dichter Wiel Kusters, met entropie, 'die volgens de tweede hoofdwet van de thermodynamica alleen maar toeneemt en uiteindelijk resulteert in perfecte chaos'. En het woord chaos staat centraal in het wereldbeeld van Hermans. In wezen is er maar één enkel wezenlijk woord: chaos. De God Denkbaar Denkbaar de God is vergeven van de ordehandhavers en andere dienaren van de wet, maar zij zorgen er ieder voor zich voor dat de chaos vergroot wordt. Erosie heeft een inleiding waarin Hermans Descartes en Leibniz aanhaalt. Die hebben het universum vergeleken met een goed geoliede machine. Ook de aarde is zo'n machine, dat wil zeggen een klassiek uurwerk dat dankzij het zich ontgrendelende slagwerk elk half uur een teken van leven geeft. Van Berkel vergelijkt de werking van het heelal met die van de klok. De aarde zal zich weer vroeg of laat, net als in het oerbegin, 'ontgrendelen', waarop het einde wordt ingeluid. 'Er is nu eenmaal geen enkele reden om te veronderstellen dat het geologisch tijdperk, dat door het gidsfossiel "mens" gekarakteriseerd wordt, eeuwig zal duren.' (Erosie)

Het gidsfossiel mens is in De God Denkbaar Denkbaar de God geen gids die de lezer naar de ontsluiering van het geheim voert. De graal is wel denkbaar, maar niet vindbaar. De mens blijft een fossiel en Moeder Aarde een keiharde kannibale. Hoe vreemd het ook klinkt, dit pikzwarte hermansiaanse wereldbeeld bevat iets troostrijks. Het is de ultieme democratie: iedereen en alles moet eraan geloven, tussen nu en ergens in de verre toekomst. Daar steekt geen enkele denkbare pseudo-god een stokje voor. Niemand en niets kan ons uit de tijd en van de aardklomp bevrijden. We zitten eraan vast, en het zal de tijd of de aarde een zorg zijn.

Willem Frederik Hermans heeft zijn surrealistische zoektocht De God Denkbaar Denkbaar de God geschreven om ons niet alleen over onze benarde positie in te lichten maar ook om ons op te beuren en aan het lachen te maken. Lees hoe Hermans de vijand van Denkbaar introduceert ('Afschuwelijke Baby zwaaide een rammelaar die van een stel oude locomotiefwielen was gemaakt en zijn speelgoeddieren konden niet piepen maar wel bijten') en u proeft de absurd-speelse humor die de roman tot een uitzonderlijke leeservaring maakt. Wie een verhaal van A naar B verwacht zonder dubbele bodems of taaldrijfzand, zonder filosofische denkdraaikolken en zonder onverhoedse gedaanteverwisselingen heeft een geest die niet avontuurlijk genoeg is voor De God Denkbaar Denkbaar de God.

794235

Recensie 2
Bron: Vrij Nederland
Publicatiedatum: 31-05-2008
Recensent: Carel Peeters
Recensietitel: Onzinnige zin
Taal: Nederlands

Waarom De God Denkbaar niet klassiek is geworden

Hoe leest men een goddelijke, surrealistische, niet samen te vatten roman waarvan de schrijver zelf voorzag dat de kritiek er geen raad mee zou weten? Een roman bovendien waaruit de schrijver, volgens eigen zeggen, alle begrijpelijkheid had gewipt? Die roman, De God Denkbaar Denkbaar de God van Willem Frederik Hermans, werd in 1956 met dit voorspelde onbegrip gelezen. Ben Stroman noemde het 'boerenbedrog', Hans Gomperts vond het meer een 'pathologisch document' dan literatuur, J.H.W. Veenstra had het over 'een chaotisch geheel' met 'krenten van ongare symboliek' en de rooms-welwillende Gerard Knuvelder meende dat deze poging tot parodie toch 'vrijwel volledig faalt'. De enige die het voor het boek opnam, was de dichter L.Th. Lehmann. Hij heeft het met 'bewondering, maar ook met verbijstering' gelezen.
In de loop der jaren zijn er verschillende pogingen gedaan om de code van deze roman over de zelfverklaarde God Denkbaar te kraken en begrijpelijk te maken. Het kon, terecht, niet alleen maar onzin zijn uit de pen van Hermans. Men was het er over eens dat het hier een queeste betrof, een zoektocht naar geheime papieren die Denkbaar als God zou moeten hebben, maar niet heeft. De roman bestaat uit gedachteflitsen, wilde associaties, geestige scènes, woordspelletjes en veel doelbewuste herhalingen. Er duiken bizarre personages op, er wordt veelbetekenend getatoeëerd, bepaalde voorwerpen lijken een symbolische rol te spelen, en er moet zich ergens een filosofische lading bevinden. Hoe chaotisch de strekking van de roman is, valt af te lezen uit deze zin, uit de mond van een van de personages: 'Niemand kan twijfelen aan de feiten, al zijn ze op zichzelf misschien niet begrijpelijk, ze zijn voorstelbaar, nee, dat eigenlijk niet, ik weet wat ze zijn: ze zijn denkbaar.'

Hoe Hermans zelf indertijd over deze roman dacht, valt te lezen in de verhelderende annotaties bij het nu verschenen tweede deel van de Volledige Werken (De Bezige Bij) waarin De God Denkbaar is opgenomen. Het valt op dat Hermans het altijd op een ernstige en tegelijk ironische manier over het boek heeft. Aan Gerard Reve, die hem opbiechtte niets van het boek te hebben begrepen ('het is me totaal vreemd'), schrijft hij: 'Ik geloof zeker dat dit boek eens klassiek zal worden.' Maar op deze overmoedige uitspraak volgt meteen een zin die dit drastisch relativeert: 'Bedenk alleen maar dat het bij mijn weten de eerste roman is waar een Volendammer in voorkomt!' Toch zegt Hermans in een brief aan Geert van Oorschot ook weer dat het zijn 'meest ernstige boek' is, een 'experiment' en een 'persoonlijke revolutie'. De donkere kamer van Damocles vindt hij in vergelijking met De God Denkbaar maar een gewone, volgens conventionele regels geschreven roman.

Hoe onbegrijpelijk het boek ook is, in elk geval kun je met een gerust hart zeggen dat alles in het teken staat van het geheimzinnige. Wat in dit geval wil zeggen: dat alles zowel geheim als zinnig is. Blijft over dat moeilijk is uit te maken wanneer iets zinnig of onzinnig is. Er is nogal eens sprake van 'coderingen'. Daarvan wordt gezegd dat de codes de indruk moeten wekken niet te kraken te zijn, maar dat misschien toch wel zijn. Alles in de roman suggereert betekenis, maar die er wellicht niet is. Hermans heeft terloops wel eens gezegd dat je de roman moet lezen als een stripverhaal. Hoe lees je een roman als stripverhaal?

De God Denkbaar zal exegeten en literaire puzzelaars blijven uitdagen er een begrijpelijke roman in te zien. Maar beter is het boek hinkstap springend te lezen, van de ene begrijpelijke passage of scène naar de andere. Zoek en vindt houvast in de vertrouwde Hermansiaanse thema's die er in overvloed in voorkomen: de onkenbaarheid van de werkelijkheid, de onmacht van het verstand, de gefnuikte almachtsfantasieën, de macht van onbewuste drijfveren, sadisme, de chaos in ons en buiten ons. Niets heeft een harde ondergrond in de werkelijkheid, zo luidt (postmodern avant la lettre) de filosofische strekking van het verhaal. Het ergerlijke, intrigerende en raadselachtige aan De God Denkbaar is dat het boek vol staat met soepele, grammaticaal-kloppende zinnen vol onzin.


7. Balansverslag
Tot voor dit schooljaar was mijn enige ervaring met ‘echte’ Nederlandse literatuur Van den vos Reynaerde en enkele andere Middeleeuwse werken. Deze spraken me niet aan. Dit jaar heb ik kennis gemaakt met zowel literatuur uit de Renaissance en Verlichting als de moderne literatuur van Willem Fredrik Hermans en Marga Minco.

De literatuur uit de Renaissance en Verlichting mochten we niet zelf kiezen; we moesten de volgende stukken lezen:

Renaissance:
1: Wilhelmus
2: Emblemata van Hooft  e.a. en epigrammen van Huygens
3: Gijsbrecht van Aemstel (1637) van Vondel

Verlichting:
4: Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) van Betje Wolff en Aagje Deken
5: 15 gedichten van Hiëronymus van Alphen

Het Wilhelmus is natuurlijk geen boek, maar wel literatuur. Ik wist voorheen niet precies wat het Wilhelmus inhoudt, maar nadat we in de klas een opdracht moesten uitvoeren waarbij ieder groepje enkele coupletten moest uitleggen, heb ik een beter beeld waar het nou eigenlijk over gaat.

Voor de opdracht van de emblemata had ik nog nooit van emblemata gehoord. Het principe van titel-plaatje-onderschrift is iets wat vroeger al werd gebruikt, maar nog steeds modern en actueel is, onder andere in de vorm van memes op het internet. Die actualiteit van een oud principe vond ik leuk om te zien.

Ook van epigrammen had ik nog nooit gehoord. Het principe kende ik wel, maar niet de naam en kenmerken van het genre. De epigrammen van Huygens vond ik meestal geestig, maar zijn in mijn opzicht niet de beste (of mijn favoriete) poëzie.

De Gijsbrecht van Aemstel, geschreven door Joost van Vondel, is een toneelstuk en één van mijn minst favoriete stukken die ik gelezen heb. De versie die wij moesten lezen bestond nog vrijwel geheel uit de originele tekst. Ik vond het toneelstuk daarom moeilijk om doorheen te komen en heb het niet met plezier gelezen. Dat kwam ook door de verhaallijn en de imitatio van de Ilias. Alles bij elkaar: dit was zeker geen literatuur waar ik blij van werd.

Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart had hetzelfde probleem als Gijsbrecht van Aemstel met de taal en ook door deze roman moest ik me heen worstelen. De personages, het plot en de snelheid van het verhaal vond ik geen allen goed werken en zo werd ook Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart geen boek waar ik positieve ervaringen mee heb gehad.

De vijftien gedichten van Hiëronymus van Alphen zijn zwaar moralistisch en hoewel ik het begrijp in verband met het educatieve karakter van de gedichten, blijf ik het erg geforceerd vinden, bijna als een parodie eigenlijk. Daarom zijn het geen gedichten die ik erg graag lees, maar ik vind het niet erg dat ik eens kennis gemaakt heb van Hiëronymus van Alphens gedichten naast alleen de eerste regel van Jantje zag eens pruimen hangen.

Ik heb geleerd dat Willem Fredrik Hermans geen schrijver voor mij is. Kortgezegd: van het eerste boek dat ik gelezen heb, Het behouden huis, was ik niet een fan, hoewel het zeer goed bekend staat. Ik nam me voor dat het zou kunnen dat ik een ander boek wel leuk zou vinden en dat Het behouden huis toevallig niks voor mij was. Met een net zo open ‘mindset’ als bij Het behouden huis begon ik aan Nooit meer slapen, een boek met ook veel lovende recensies. Ook Nooit meer slapen heeft me teleurgesteld. Toch besloot ik nog één boek te lezen. Dat werd De God Denkbaar Denkbaar de God. Dat was de vreemdste van de drie en zorgde er ok niet voor dat ik van gedachten veranderde.

De boeken van Marga Minco die ik gelezen heb, spraken me een stuk meer aan dan die van Willen Fredrik Hermans. Toch waren dit geen boeken die me mijn leven zullen bijblijven als boeken die een onuitwisbare indruk op mij hebben achtergelaten.

Helaas heeft de literatuur die ik dit jaar gelezen mijn beeld van de Nederlandse literatuur niet veranderd. Geen van de boeken die ik heb gelezen voor het vak Nederlands  heb ik van genoten en geen van de literaire teksten, passages of verhaalpersonages hebben echt indruk op me gemaakt. Mijn leeservaring met de Nederlandse van dit schooljaar is dus net zoals de ervaring van vorig jaar. Ik vind de Nederlandse literatuur nog steeds niet leuk, hoewel ik dat wel geprobeerd heb.

Wat dit schooljaar wel anders is gegaan dan vorig jaar, is dat ik dit jaar naast de verplichte boeken ik niet veel andere boeken gelezen heb. Voordat ik begon met het lezen van boeken voor het vak Nederlands, heb ik een aantal boeken gelezen (en in mijn blog verwerkt) die toevallig nog in mijn boekenkast stonden. De meeste waren jeugdboeken en gericht aan personen jonger dan ik.
Toen ik eenmaal was begonnen met de verplichte boeken, besloot ik om verder geen andere Nederlandse boeken te lezen voordat ik klaar was. Die periode heeft een flink stuk van het schooljaar beslagen door het zware lesrooster, dus heb ik minder boeken gelezen dan vorig jaar.

Ik ben niet meer of minder van lezen gaan houden, ik heb dit schooljaar alleen minder boeken gelezen. Mijn manier van lezen is ook niet veranderd. De komende tijd wil ik meer boeken gaan. Ik wil gewoon naar de bibliotheek gaan en kijken welke boeken me aanspreken en die lezen. Ook wil ik meer Engelse boeken gaan lezen en boeken die zijn verfilmd (en waar ik de film van heb gezien). Ik heb geen favoriet boek of favoriete schrijver. Ik denk ook niet dat mijn leessmaak is veranderd, ik ben alleen te weten gekomen van een paar schrijvers dat hun schrijfstijl niet bij mijn leesstijl past.

8. Conclusie
Zoals ik al heb geschreven in mijn balansverslag, Willem Fredrik Hermans is geen schrijver voor mij. Van de drie boeken die ik van hem gelezen, vond ik er niet één leuk. Daarom heb ik ook geen vragen voor verder onderzoek naar zijn boeken. Waar ik nu wel nieuwsgierig naar ben, zijn de ervaringen van mijn klasgenoten. Ik benieuwd welke boeken zij hebben gelezen en wat zij ervan vonden om misschien ideeën op te doen voor boeken om volgend jaar te lezen.